Column: BVO is een maatschappelijke onderneming

Het gaat goed met het betaald voetbal in Nederland. De omzetten van de betaaldvoetbalclubs zijn in de afgelopen tien jaar vermenigvuldigd. De bezoekersaantallen van de eredivisie en eerste divisie zijn de laatste jaren hoger dan ooit tevoren. In de afgelopen jaargang passeerden meer dan zes miljoen toeschouwers de toegangspoorten voor een eredivisiewedstrijd, een gemiddelde van bijna 20.000 per wedstrijd. De eredivisieclubs halen een ongekend bezettingspercentage van 90 procent van de stoeltjes – staanplaatsen bestaan vrijwel niet meer.

Toch maakten de eredivisieclubs in het afgelopen seizoen samen 71 miljoen euro verlies. Dat is geen incident. In de afgelopen twintig jaar heeft geen enkele betaaldvoetbalclub structureel rendement op investeringen opgeleverd. Het betaald voetbal heeft dus geen bedrijfseconomische waarde gegenereerd en zou als ‘normale’ zelfstandige bedrijfstak dus niet meer bestaan. Als voetbal al op een bedrijfstak lijkt, dan lijkt het op de internetbedrijven voordat de zeepbel uiteenspatte en op de Amerikaanse auto-industrie van de afgelopen dertig jaar.

Hoe is het mogelijk dat een ‘bedrijfstak’ die jaar na jaar groeit niet in staat is om een fatsoenlijk rendement te maken? De belangrijkste oorzaak is het financiële risicoprofiel van de clubs.

Een betaaldvoetbalorganisatie heeft vier grote inkomstenposten: tv-gelden, sponsorinkomsten, transferwaarden en recettes. Daarvan is alleen die laatste post, dankzij het sterk gestegen aantal seizoenkaarten, redelijk stabiel geworden. Sponsorinkomsten zijn sterk crisisgevoelig, ofschoon de clubs dat tot op heden niet op grote schaal merken. De transferwaarden zijn een loterij, met de komende jaren vooral ‘nieten’. Dat voetbalbond KNVB clubs verplicht om transferwaarden op de balans op te nemen, is de kat op het spek binden. De tv-inkomsten zijn door de clubs op een ingewikkelde manier gerelateerd gemaakt aan de prestaties. Daarmee heeft de Eredivisie CV een extra perverse prikkel gecreëerd om te blijven ‘investeren’ – lees: uitgeven –, ook als clubs geen geld hebben.

Het gevolg is dat voetbalclubs geld uitgeven in omstandigheden waarin een ‘normaal’ bedrijf in de kosten zou snijden. Sportief minder goed presterende clubs ‘halen’ nieuwe spelers, om hun prestatiegerelateerde inkomsten te behouden. Het probleem is dat de ranglijst en de tv-gelden een zero-sum game vormen. Slechts negen van de achttien eredivisieclubs kunnen eindigen op de bovenste helft van de ranglijst – in het ‘linkerrijtje’ – hoeveel geld de clubs samen ook ‘investeren’. Clubs die ondanks extra uitgaven niet beter presteren, en dat is meer regel dan uitzondering, bouwen in snel tempo grote verliezen op. Dat zijn verliezen die niet kunnen worden goedgemaakt via de normale bedrijfsvoering, omdat er sowieso geen sprake is van duurzaam financieel rendement. Feyenoord kan erover meepraten.

Dus wordt het onverantwoord hoge risicoprofiel van betaaldvoetbalorganisaties afgewenteld op gemeenten. Waar geen rendement valt te verwachten, melden zich immers geen investeerders. Commerciële overnamekandidaten moeten per definitie worden gewantrouwd, zeker als ze beweren geld te kunnen verdienen aan exploitatie. Ook de figuur van mecenas is voor de gemeente een risico. Als de zakken leeg zijn, of de lol eraf, is er geen enkele garantie dat de club verder kan. De gemeente Arnhem kan haar borst wederom nat maken.

Een gemeente kan niet ontsnappen aan betrokkenheid bij de club binnen haar gemeentegrenzen. Als de club omvalt, staat de volgende niet te trappelen om het stadion in gebruik te nemen. Een andere exploitatie dan voetballen is onmogelijk. Het alternatief is dat de gemeente een lege betonnen bak rijker is.

De stelling dat de betreffende club ‘een gewoon bedrijf is, dat zijn eigen broek moet ophouden’, is dus domweg onjuist. Een betaaldvoetbalorganisatie heeft meer kenmerken van een maatschappelijke onderneming – een organisatie die maatschappelijke doelen realiseert met een bedrijfsmatige werkwijze. Er zijn voldoende maatschappelijke argumenten om als gemeente betaald voetbal te ondersteunen, bijvoorbeeld als je voetbal beschouwt als de ‘schouwburg voor de kleine man’. Daarbij horen strakke voorwaarden, die het betaald voetbal eindelijk financieel gezond kunnen maken:

De club verbindt zich aan de maatschappij en verankert zich in de regio, bijvoorbeeld door maatschappelijke activiteiten te vervullen en een breed scala aan regionale bedrijven aan zich te binden.  De club creëert een gespreid continuïteitsrisico. Als zich een mecenas aandient, kan hij alleen een substantieel belang verwerven in combinatie met een duidelijke exitstrategie. Dat garandeert dat de club niet wordt achtergelaten met meer schulden dan toen de mecenas aantrad.

De club garandeert te werken met een bescheiden financieel risicoprofiel, wat de sportieve situatie ook is. Belangrijke stappen daarbij zijn het verwijderen van transferwaarden van de balans en het niet meer prestatiegerelateerde verdelen van tv-gelden. Dat zou een eerste eis moeten zijn van de gezamenlijke wethouders aan de KNVB en de Eredivisie CV.

Bron: Frank Beemer en Ruud Berndsen zijn werkzaam bij adviesbureau Berenschot. (uit de NRC)